![]() |
Bogaerts cover voor het essay "in vrijheid samenleven" |
In zijn
essay In vrijheid samenleven argumenteert Kamerlid Hendrik Bogaert
(CD&V) dat het geoorloofd is om bepaalde vrijheden (in dit geval de
vrijheid op het dragen van religieuze tekens) in te perken om de vrijheden van
de meerderheid te waarborgen. Hij maakt hiervoor een analogie met bepaalde
correctiemechanismen (dus inperkingen) op het ongebreidelde kapitalisme om een
‘inclusieve welvaartsstaat’ te verzekeren, waarbij de socio-economische kloof
niet te diep reikt.
Volgens
Bogaert moeten grote religieuze tekens in het openbare leven verboden worden
voor erkende religies met meer dan 5 % aanhang, met uitzondering van de clerus.
In de praktijk komt dit neer op een hoofddoekenverbod omdat de islam de enige
godsdienst is die a.) ‘grote’ religieuze tekens heeft en b.) de kaap van 5 %
haalt.
In de
paragrafen hieronder probeer ik op de leemtes in Bogaerts essay te wijzen.
Aangezien het verbieden van (opzichtige) religieuze tekens in België alleen van
toepassing is op aanhangers van de islam, ga ik het kind bij naam noemen (wat
Bogaert tactisch vermijdt) en reageer ik op (en tegen) zijn voorstel op een
hoofddoekenverbod in de openbare ruimte. Als sterke aanhanger van een
pluralistische maatschappij waarbij individuele vrijheden niet ter discussie
staan hoop ik immers dat zo'n hoofddoekenverbod er niet komt.
1. ‘Het is
een teken dat men behoort tot een groep en een overtuiging heeft.’
Hendrik
Bogaert betoogt dat sub-samenlevingen ‘[...] een uitdaging voor de
gemeenschappelijke waarden van de samenleving in haar geheel [...]’ vormen
(Bogaert, 2017:19). In zijn redenering kan onze welvaartsmaatschappij maar
gegarandeerd worden indien de nadruk ligt op de gemeenschappelijke waarden
(naar de ideologie van het communitarisme waarbij het individu ingebed is in
een maatschappij met gedeelde waarden en normen). Uit die redenering volgt dat
de ‘sub-samenlevingen’ een bedreiging vormen aangezien die andere normen en
waarden hebben en zich zodoende niet conformeren met de waarden van de
dominante cultuur.
Bogaert
benadrukt dat hij wel diversiteit wil toelaten, maar dat het vooral gaat om
grote groepen die zich afscheuren. Daarbij neemt hij de dragers van religieuze
tekens in het vizier:
Het communiceren van religieuze tekens heeft tot doel het gemeenschappelijke binnen de religie te benadrukken. En sommigen zullen daaraan toevoegen: de communicatie heeft eveneens tot doel de verschillen t.o.v. de niet-leden te benadrukken. Het is daarom voor velen duidelijk dat het in grotere groep communiceren van religieuze tekens haaks staat op gemeenschapsvorming in de definitie van gemeenschapsvorming van het ganse dorp. (Bogaert, 2017:42-43)
De
geponeerde stelling bevat echter twee assumpties die dienen bijgesteld te
worden. De eerste assumptie is dat moslima’s hun hoofddoek dragen met als
hoofddoel aan te duiden dat ze tot een bepaalde groep behoren. Hiervoor maakt
Bogaert de analogie met de voetbalsupporter die met zijn sjaal wil aantonen dat
hij een bepaald team aanhangt. Deze analogie gaat evenwel niet op: het dragen
van de hoofddoek is een religieuze leefregel die sommige moslima’s naleven
omdat ze geloven dat het de juiste manier is om hun geloof te belijden. Het
dragen van de hoofddoek dient dus allerminst om aan te tonen dat ze ‘fan zijn
van Allah’ (als we Bogaerts onrespectvolle voetbalsupporteranalogie gebruiken).
De tweede
assumptie is dat het dragen van de hoofddoek tot doel heeft een zij vs. wij tot
stand te brengen. Alsof moslima’s zich met die daad buiten de samenleving
willen plaatsen en zich niet wensen te integreren. Veelal is het
tegenovergestelde waar: sommige moslima’s dragen bewust geen hoofddoek (ook al
zouden ze liever volgens hun geloof willen) om stigmatisatie te vermijden. Hun
keuzevrijheid wordt dus in de negatieve zin beïnvloed door de houding (en
reacties) van de dominante cultuur.
2. De
waarden van de dominante cultuur zijn niet verenigbaar met de Islam
Bogaerts
betoog rust op de these dat gemeenschappelijke waarden noodzakelijk zijn voor
een inclusieve maatschappij:
Wanneer mensen die een morele band hebben met een gemeenschap voelen dat de gemeenschap splijt, dan voelen ze dit aan als een inbreuk op hun ambitie om een morele band te behouden met de ganse gemeenschap. (Bogaert, 2017:33)
Hij voegt
toe dat niet alle waarden wettelijk beschermd kunnen worden:
Want hoe gaat iemand een op de wet gebaseerd debat voeren over het al dan niet gaan werken van de vrouw, over het al dan niet dansen op muziek, over het al dan niet een hand geven aan een vrouw? Dit allemaal wettelijk verplichten is inderdaad onmogelijk. (Bogaert, 2017:36)
Hierbij gaat
hij ervan uit dat een Europese versie van de islam niet mogelijk is, dat met
andere woorden aanhangers van het geloof de waarden van de dominante cultuur
niet delen. Bogaert vermijdt hierbij handig te vermelden welke waarden hij
precies bedoelt. Gaan we er echter van uit dat het in België de westerse
waarden betreft (onder andere vrijheid van mening, persvrijheid, gelijkheid van
kansen, gelijke behandeling …) dan is de islam daar wel degelijk mee te
verenigen (Knack, 13 november 2015).
Uit die
stelling vloeit dan voort dat de secularisatie van de islam (die volgens
Bogaert veel te laat zal komen als we alles zijn beloop laten) is ingezet en
een doemscenario niet opgaat:
We moeten dus met dominante religies niet wachten tot ze voorbij de 50% zijn en ondertussen stilletjes hopen dat ze wat geseculariseerd zijn. Die kans bestaat maar indien dit niet gebeurt, ziet het er niet goed uit. (Bogaert, 2017:59)
3. De
oplossing op ‘het integratieprobleem’ ligt in het bannen van de hoofddoek
Wat Bogaert
fundamenteel voor ogen heeft is een betere integratie door het bannen van
religieuze tekens:
Zal een genuanceerd verbod op religieuze tekens het ritme van seculariseren verhogen of verlagen? Het ritme zou moeten verhogen. Er zouden immers ook meer onbevangen ontmoetingen zijn, meer gemengde huwelijken en minder drempels. Meer vrijheid tot echte ontmoetingen betekent meer kans op echt samenleven. (Bogaert, 2017: )
Naast het
simplistisch taalgebruik en de idealistisch-naïeve blik begaat hij hier de fout
zijn stelling niet te staven met cijfers of wetenschappelijke studies. Of de
voorgestelde toekomst er effectief zo zal uitzien met een hoofddoekenverbod is
dus maar zeer te betwijfelen.
Daarnaast is
het nog maar de vraag of het bannen van de hoofddoek de gehoopte secularisatie
zal versnellen. Met het verwijderen van het religieuze teken verander je immers
geen geloofsovertuigingen, laat staan de waardenset waarop Bogaerts met zijn
essay wil inzetten. Als we dan toch de islam die onze westerse waarden verwerpt
willen aanpakken, is dialoog nodig en die komt pas tot stand wanneer beide
groepen elkaars geloofspraktijken respecteren.
4. Conclusie
Bogaert
stelt het hoofddoekenverbod voor als een win-win-situatie voor beide partijen,
maar in werkelijkheid wordt de vrijheid van een van de partijen onevenredig
beknot. Bogaert haalt als reden voor de beknotting aan: ‘Wanneer het behagen
van een aantal mensen groter is dan het onbehagen van een ander aantal mensen,
dan is het moreel goed.’ (Bogaert, 2017:32) Dat hij hier al moet spreken van
een ‘onbehagen’ duidt op een verkeerde attitude, waarbij het individu (of de
dominante cultuur) als groep beslist waaraan ze aanstoot nemen. Een
onbehagen zal echter nooit kunnen rationaliseren waarom een fundamentele vrijheid,
de vrijheid op godsdienstbeleving, wordt ingeperkt.
Post A Comment: