Total Pageviews

Blog Archive

Search This Blog

Banner

Banner

Onaangeboord potentieel: jongeren met een migratie-achtergrond

Jongeren met een migratie-achtergrond mobiliseren voor vrijwilligerswerk.
Share it:
Jongeren met een migratieachtergrond zijn evengoed geëngageerd, maar blijven vaak binnen hun eigen gemeenschap. Meer integratie-initiatieven kunnen helpen om die jongeren te betrekken bij de werking van bestaande vrijwilligersorganisaties.


Vergrijzing van de vrijwilligers


De vergrijzing van de bevolking
Designed by Freepik
Drie op vijf vrijwilligers zijn tussen de vijftig en zeventig jaar, een effect van de vergrijzing van onze maatschappij (De Standaard, 22 mei 2017). Onlangs berichtte Oxfam dat ze waarschijnlijk een dertigtal wereldwinkels zal moeten sluiten wegens een tekort aan (vrijwillig) personeel. Deze trend zal zich ongetwijfeld ook voortzetten naar andere organisaties, tenzij die een manier vinden om vrijwilligerswerk aantrekkelijker te maken voor jongeren, en meer specifiek voor jongeren met een migratieachtergrond.

Op dit moment heeft een op vier jongeren tussen de 18 en 19 jaar oud een migratieachtergrond (De Redactie, 2 mei 2017). Die jongeren zijn vaak sociaal geëngageerd en kennen de voordelen van vrijwilligerswerk (onder andere betere kansen op de jobmarkt), maar blijven meestal binnen hun eigen gemeenschap. De hamvraag is dan ook hoe we dit onaangeboord potentieel kunnen kanaliseren naar de bestaande vrijwilligersorganisaties. Misschien is een (nog betere) sociale integratie het antwoord.


Beperkte opwaartse mobiliteit


Opwaartse mobiliteit, abstract voorgesteld.
Opwaartse mobiliteit
Designed by Freepik
Het is echter niet de bedoeling om een doemscenario te schetsen. België scoort op vlak van opwaartse mobiliteit, een van de voorwaarden voor sociale integratie, niet slecht. Zo kopte De Standaard dat de sociale mobiliteit in België het grootst is van alle Europese landen uit het onderzoek. Het artikel vermeldt wel dat de jongst onderzochte groep de generatie geboren tussen 1965 en 1975 betreft. Aangezien migratie in België vooral in de jongste twintig jaar in een stroomversnelling kwam, is het dus ook maar de vraag of de geponeerde stelling ook voor jongeren met een migratieachtergrond opgaat.


Twee onderzoeken zeggen in elk geval van niet. Het eerste onderzoek, van Maurice Crul (2009), legt het verband tussen het Belgische watervalsysteem in de secundaire school en de geringe doorstroom van ‘tweede-generatie Turkse en Marokkaanse jongeren’ naar het hoger onderwijs. Hoewel tweederde van hen in graad A van het middelbaar start, zakt een grote groep van het ASO, naar TSO en naar het lagere BSO. De omgekeerde beweging komt zelden voor.


Het tweede onderzoek vergeleek de integratie van moslimimmigranten in Detroit en Brussel (Institute for European Studies & Wayne University, 3-7 maart 2008). De researchers stelden vast dat ‘Muslim-Americans are economically better off and better educated than their European counterparts.’ Kleine nuance: de Detroitse immigranten zijn vaak hoogopgeleiden uit het Midden-Oosten in tegenstelling tot de Europese immigranten die uit de rurale gebieden in Afrika of Turkije afkomstig zijn.


Toch is het nuttig de adviezen van het onderzoek te onderzoeken om zo tot een beter integratiebeleid te komen. Pas als jongeren met een migratieachtergrond uitgenodigd worden om te participeren aan de maatschappij, zullen ze zich ook engageren in de bredere zin.


Adviezen vs. realiteit


Hoewel het onderzoek van 2008 dateert, hebben sommige adviezen nog steeds maatschappelijke relevantie. Het onderzoek doet onder meer een uitspraak over tolerantie ten opzichte van het dragen van religieuze symbolen (zoals de hoofddoek of tulband) en inzetten op tweetalig onderwijs. Alle beleidsmaatregelen moeten bovendien gedragen worden door de brede gemeenschap. Ze pleiten dan ook voor een ‘bottom-up approach’, waarbij op lokaal niveau gezocht wordt naar mogelijkheden tot dialoog en de noden in kaart worden gebracht.


Religieuze symbolen
Het christelijk kruis als religieus symbool.
Het christelijk kruis als religieus symbool.
Designed by Freepik


In weinig andere Europese landen laait de discussie over het al dan niet toelaten van religieuze symbolen bij de overheid en in het onderwijs zo hoog op. Recent was er commotie rond een wervingscampagne van de Vlaamse overheid waarbij een foto van een vrouw met hoofddoek werd gebruikt. Nochtans heeft de Vlaamse overheid geen verbod op het dragen van levensbeschouwelijke symbolen.


Wel bestaat de vereiste ‘ neutraal en objectief [te] zijn’ (Vlaamse overheid). De neutraliteit slaat op de dienstverlening. De objectiviteit is gebaseerd op het gelijkheidsbeginsel dat onder andere stelt dat ‘in de omgang met interne en externe klanten persoonlijke voorkeuren niet [mogen] meespelen.’ (Vlaamse overheid). Wie deze twee criteria respecteert, mag dus voor de Vlaamse overheid werken.


Ook in het onderwijs bestaat er geen eenduidig beleid. De onderwijsnetten mogen zelf beslissen of ze al dan niet een verbod op religieuze symbolen invoeren. Zo bande het GO!-onderwijs religieuze symbolen op 1 september 2013. Het is jammer dat de autonomie van de scholen belangrijker wordt geacht dan een inclusief diversiteitsbeleid, want een tolerantere houding ten opzichte van religieuze symbolen en dus ook de identiteit van de drager, draagt bij tot een betere integratie van bepaalde minderheidsgroepen.


Maar het kan ook anders. Zo besliste het OCMW in Leuven om de hoofddoek toe te laten voor medewerkers aan het loket (Het laatste Nieuws, 23 september 2017). Zij onderscheiden het neutraal handelen (‘met wederzijds respect’) van de identiteit van de persoon. Het al dan niet dragen van een hoofddoek of Kipa zal de neutrale dienstverlening nooit in de weg staan.


Tegelijk is er in het onderwijs plaats voor een alternatief discours. In 2016 ontwikkelde Lieven Boeve samen met Didier Pollefey van de KU Leuven het concept van de dialoogschool. Lieven Boeve: ‘[Moslims en andersgelovigen] zullen hun religie volop mogen beleven. Er komt dan ook meer ruimte voor religieuze symbolen zoals de hoofddoek, mogelijk speciale plekken om te bidden naast de katholieke kapel en islamitische lessen of uitstappen als vrijwillige buitenschoolse activiteit.’ Het is een goede zaak dat onze pluralistische maatschappij haar diversiteit ook op school mag tonen en het is zeker een begin. Toch is het spijtig dat ook het Katholiek Onderwijs, waar dan wel geen algemeen verbod van bovenaf geldt, de beslissing aan de scholen(groepen) overlaat.


Tweetalig onderwijs


Tweetalig onderwijs in een multiculturele klas.
Tweetaligheid in de klas.
Designed by Freepik
Een tweede advies van het Brussel-Detroitse onderzoek is het voorzien van tweetalig onderwijs om de integratie te bevorderen. ‘[H]et verwerven van een vreemde taal [gaat immers] vlotter indien de moedertaal voldoende ontwikkeld is.’ (Kris Van Den Branden, Meertaligheid in het onderwijs, 2007). Als gevolg voorkomt meertalig onderwijs leerachterstand en bevordert integratie (De wereld morgen, 11 april 2014).


In 2011 gaf toenmalig minister van onderwijs Pascal Smet al een eerste aanzet tot moedertaal-ondersteuning met zijn met zijn talennota. Maar ondanks de inspanningen is in het onderwijs van Vlaanderen tot op heden nog steeds een Nederlandstalige monoliet. Toch zijn er al (beperkte) vormen van meertalig onderwijs in Vlaanderen. Met het CLIL-onderwijs (Content and Language Integrated Learning) worden sommige vakken, zoals fysica of geschiedenis in een andere taal onderwezen. Er zijn evenwel beperkingen (Onderwijs Vlaanderen):


  • Allereerst mag het meertalig onderwijs in Vlaanderen alleen in het Engels, Frans of Duits gegeven worden. Dit zijn allemaal talen die in België al een zeker prestige met zich meedragen. Hierdoor blijft de notie dat andere thuistalen minderwaardig zouden zijn bestaan.
  • Meertalig onderwijs is bovendien alleen toegestaan in het secundair onderwijs of in de leertijd. Volgens Kris Van Den Branden werkt meertalig onderwijs echter alleen ‘als het goed geïmplementeerd wordt … je moet er zo vroeg mogelijk mee beginnen, vanaf het begin van het basisonderwijs.’ (Kris Van Den Branden, Meertaligheid in het onderwijs, 2007).
  • Maximaal 20 % van de onderwijstijd mag gaan naar meertalig onderwijs. Hierdoor kan er nooit sprake zijn van immersie, nochtans een vereiste om een taal grondig te beheersen.


In Brussel zijn er dankzij de andere wetgeving wel mooie initiatieven mogelijk. Dertig jaar lang bood De Foyer bicultureel onderwijs aan. Het project werd in 2011 stopgezet ondanks het hogere slaagcijfer (90 %) van de leerlingen. Andere Brusselse jongeren hebben gemiddeld slechts een slaagcijfer van 75 %. De stopzetting werd gerechtvaardigd met het argument dat “er geen evident causaal verband [was] tussen het bicultureel onderwijs en de slaagpercentages.” (Bruzz, 13 mei 2011). Nochtans heeft het gebruik van de thuistaal wel degelijk pedagogische waarde (De wereld morgen, 11 april 2014).


Volgens Kris Van den Branden is het “[p]sychologisch gezien belangrijk dat de allochtone moedertaal erkend en gevalideerd [wordt].” Dus zelfs als de Vlaamse overheid zich niet meteen wil engageren voor onderwijs in de moedertaal, kan wel van de scholen gevraagd worden om op z’n minst andere moedertalen te waarderen in hun onderwijsbeleid. Een stap in de goede richting is het initiatief van het GO!-onderwijs: leerlingen die thuis een andere taal dan het Nederlands spreken mogen die sinds kort ook op de speelplaats gebruiken.


Het motto ‘hier spreekt men Nederlands’ is démodé en zorgt in sommige gevallen voor uitsluiting. Over het algemeen geldt: respect voor de moedertaal wijst op respect voor de identiteit van de spreker.


Conclusie


Willen we dus een betere integratie van jongeren met een migratie-achtergrond, dan zullen we op twee zaken moeten inzetten: een andere definitie van ‘neutraliteit’ en investeringen in meertalig onderwijs.


Enerzijds moet men beseffen dat neutraliteit van handelen niet samenvalt met een neutraliteit van voorkomen. Een individu an sich kan nooit helemaal ‘neutraal’ zijn; we dragen allemaal wat van onze identiteit mee. Dat betekent niet dat onze identiteit in de weg staat bij het voorzien van neutrale dienstgeving.

Daarnaast is een aanzet tot meertalig onderwijs nodig om jongeren met een migratieachtergrond een kans te geven in onze maatschappij. Pas wanneer zij de kans krijgen om zich (ook talig) ten volle te ontwikkelen, kunnen we spreken van een maatschappij die steunt op waarden als gelijkheid en zullen jongeren zich aangesproken voelen om zich ook te engageren buiten hun gemeenschap.

Auteur: Özkan Yilmaz
Share it:

Blog

Post A Comment: